Zowel in het kader van de Jeugdwet als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geldt dat de aanvraagprocedure erg lang kan duren terwijl in die periode vaak wel al ondersteuning nodig is en soms zelfs al wordt ingezet. Een veel gestelde vraag is dan ook wat de ingangsdatum van een voorziening is. Geldt de toegekende voorziening bijvoorbeeld vanaf de datum van de aanvraag of vanaf de datum van het besluit? En wat is hierover in de wet geregeld? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik eerst een korte toelichting geven op de aanvraagprocedures in beide wetten waarna nader wordt ingegaan op de ingangsdatum van de voorziening.
In tegenstelling tot de Wmo 2015 kent de Jeugdwet geen aanvraagprocedure die afwijkt van de bepalingen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het doen van een aanvraag conform de Jeugdwet geldt daarom de Awb. Als een aanvraag voor een voorziening op het gebied van jeugdhulp is ingediend, dient de gemeente (of meer specifiek: het college van Burgemeesters en Wethouders) ‘tijdig’ een besluit te nemen. Wat tijdig is, wordt niet nader gespecificeerd in de Jeugdwet. Soms heeft een gemeente dit geregeld in de gemeentelijke verordening. Daarbij is het goed om op te merken dat de termijn in de verordening nooit langer kan zijn dan de termijn zoals neergelegd in de Awb, de wet gaat dus voor op de verordening. Indien de gemeente in de verordening niets heeft vastgelegd dan is de beslistermijn een ‘redelijke termijn’. Deze termijn is in ieder geval overschreden als niet binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag een besluit is genomen (1) .
In het kader van de Wmo 2015 ligt dit iets anders, omdat deze wet voorziet in een eigen aanvraagprocedure die afwijkt van de procedure zoals neergelegd in de Awb. Een belangrijk onderscheid is dat een ondersteuningsvrager die een voorziening wenst in het kader van de Wmo 2015 eerst een melding moet doen bij de gemeente, dit is de eerste stap in de procedure (2). Naar aanleiding van deze melding heeft de gemeente zes weken de tijd voor het doen van onderzoek. Zodra deze zes weken zijn verstreken of indien het onderzoek is afgerond kan een aanvraag worden ingediend waarop de gemeente vervolgens binnen twee weken een besluit dient te nemen (3).
Zoals hierboven is omschreven kan de aanvraagfase lang duren, zeker als de gemeente meer tijd nodig heeft voor het doen van onderzoek. Dit maakt ook dat besluitvorming soms lang op zich laat wachten terwijl de ondersteuning hard nodig is of zelfs al wordt geboden. De ingangsdatum van de gevraagde voorziening is dan van groot belang. Hierover wordt in de Jeugdwet en de Wmo 2015 echter niets geregeld. Ook is de gemeente niet verplicht om dit vast te leggen in de gemeentelijke verordening. Omdat gemeenten dit soms wel doen, is het altijd van belang om eerst te kijken of er iets in de verordening is geregeld. Let er daarbij wel op dat de wet voorgaat op de verordening. Indien in de verordening niets is geregeld, dan geldt het beleid of de bestendige praktijk van de gemeente. Indien dit er ook niet is moet worden gekeken naar het individuele geval waarbij rekening gehouden moet worden met de individuele omstandigheden (4).
Vaak hanteren gemeenten de datum van toekenning, oftewel de datum van het besluit, als ingangsdatum van de voorziening. De Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in Nederland in dit soort zaken, heeft deze werkwijze reeds onder de Wmo 2007 (de voorloper van de Wmo 2015) geaccepteerd. Zo oordeelde de Centrale Raad dat het uitgangspunt van de gemeente dat de datum van het toekenningsbesluit bepalend is voor de ingangsdatum, in lijn is met de Wmo. De omstandigheid dat de beslistermijn door de gemeente was overschreden maakte dit niet anders. De Centrale Raad stelde dat het enkele overschrijden van de beslistermijn er niet toe leidt dat de gemeente de ingangsdatum van de voorziening met terugwerkende kracht moet instellen, immers had de ondersteuningsvrager gebruik kunnen maken van de rechtsmiddelen zoals neergelegd in de Awb (zoals het indienen van een ingebrekestelling) (5).
Deze gedragslijn wordt ook in het kader van de Wmo 2015 door veel gemeenten toegepast. Dat dit in de praktijk tot ongewenste gevolgen kan leiden is duidelijk, met name in zaken waarin het besluit niet kan worden afgewacht en er al ondersteuning is ingezet voordat de gemeente een besluit heeft genomen. In die zaken wordt vaker betoogd dat de ingangsdatum niet de datum van het besluit moet zijn, maar de datum van de aanvraag (6). Voor dit standpunt is ook steun te vinden in de rechtspraak. Zo oordeelde de rechtbank Limburg dat ten aanzien van de ingangsdatum in overeenstemming met de systematiek van de Awb aansluiting moet worden gezocht bij de datum van de aanvraag (7). Ook in een procedure bij de rechtbank Den Haag, waar de vraag voorlag of de datum van de melding of de datum van aanvraag als ingangsdatum moest worden gehanteerd, oordeelde de rechter dat het – gelet op de systematiek van de Wmo 2015– voor de hand ligt om aan te sluiten bij de datum van de aanvraag. In weer een andere procedure bij de rechtbank Amsterdam werd geoordeeld dat de gemeente die als beleid voert dat een maatwerkvoorziening ingaat op het moment dat de indicatie is gesteld, handelt in lijn met de Wmo 2015 (8). Uit voornoemde uitspraken blijkt dat er geen eenduidige lijn bestaat omtrent de ingangsdatum van de voorziening. Dat de individuele omstandigheden van het geval hierbij ook een belangrijke rol kunnen spelen blijkt ook uit een uitspraak van de Centrale Raad van 13 juli 2023. In deze zaak over beschermd wonen was in de gemeentelijke verordening niets geregeld en werd geoordeeld dat – gelet op de individuele omstandigheden – de ingangsdatum van de indicatie de datum moest zijn waarop het verblijf in de beschermd wonen locatie was begonnen, in plaats van de datum van het besluit (9). Ook in het kader van de Jeugdwet heeft de rechtbank Den Haag onlangs geoordeeld dat de aanvraagdatum geldt als ingangsdatum van de jeugdhulp nu de jeugdhulpvoorzieningen op het moment van de aanvraag noodzakelijk waren en ook waren verstrekt. Het enkele feit dat de gemeente acht weken de tijd heeft om op de aanvraag te beslissen maakt dit volgens de rechtbank niet anders (10).
Uit bovenstaande punten kan worden geconcludeerd dat er geen eenduidig antwoord is op de vraag welke datum als ingangsdatum van een voorziening moet worden gehanteerd. Dit is erg casuïstisch en hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Wij zijn van mening dat voornoemde uitspraken ondersteuning bieden om aan te nemen dat de ingangsdatum ook voor de datum van het besluit kan liggen, temeer waar het situaties betreft waarin de ondersteuning noodzakelijk is en ook daadwerkelijk wordt verstrekt. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld.
Tot slot is het van belang om te realiseren dat de einddatum van een voorziening niet automatisch geldt als de ingangsdatum van een nieuwe, daaropvolgende voorziening. Om te voorkomen dat er geen indicatie wordt toegekend in de periode tussen twee voorzieningen die elkaar opvolgen, is het dus van groot belang om op tijd aan te kloppen bij de gemeente voor een nieuwe indicatie.
Artikel 4:13 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.3.2, eerste lid, Wmo 2015.
Artikel 2.3.2, negende lid, Wmo 2015.
Centrale Raad van Beroep, 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1387.
Centrale Raad van Beroep, 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:567
Rechtbank Limburg, 21 juni 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5290.
Rechtbank Den Haag, 25 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4153.
Rechtbank Amsterdam, 16 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8174.
Centrale Raad van Beroep, 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1387.
Rechtbank Den Haag 22 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2552.