Het persoonsgebonden budget (pgb) bestaat 25 jaar. Bij de invoering van het pgb was het idee dat als de cliënt zelf zorg inkoopt, hij de regie over zijn zorg krijgt en zorgaanbieders gedwongen zijn zich meer naar de wensen van de zorgvrager te plooien.
Inmiddels is de praktijk bij sommige zorgaanbieders juist andersom. Thomashuizen zijn daar een voorbeeld van. Dit zijn instellingen waar acht of negen verstandelijk en/of lichamelijk beperkte jongeren wonen en onder leiding van twee zorgondernemers zorg ontvangen. Deze jongeren kunnen alleen toegang krijgen tot een Thomashuis als zij een pgb inbrengen.
De zorgondernemers nemen dan de regie over. Weliswaar hebben de cliënten, of eigenlijk hun vertegenwoordigers − vaak de ouders − een zorgovereenkomst met de ondernemers. Deze zorgovereenkomst is echter meestal in algemene termen omschreven en de cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen moeilijk nagaan of de zorg die gegeven wordt voldoet aan de zorgovereenkomst.
Bij een goed lopend Thomashuis zorgen de zorgondernemers ervoor dat de ouders van de bewoners voldoende informatie krijgen over de kwaliteit van de geleverde zorg. Helaas functioneren niet alle Thomashuizen naar behoren. De laatste jaren zijn er berichten in de media verschenen over Thomashuizen waar te weinig deskundige zorg wordt gegeven door laag gekwalificeerde zorgverleners .
In 2014 wordt in een artikel in De Volkskrant verhaald van een cliënte in een Thomashuis die opeens geen dagbesteding meer kreeg, terwijl daar een budget voor was inbegrepen in het pgb. De zorgondernemers legden niet uit waar dat budget dan wel aan besteed werd. Het Thomashuis wil uiteindelijk dat de cliënte vertrekt.
In 2017 vertellen ouders met een kind in een Thomashuis in Midden Nederland in het televisieprogramma EenVandaag dat de zorgondernemers van dat Thomashuis reageerden op kritiek met het dreigement dat hun kind dan maar moest vertrekken.
Dat lijkt een patroon te zijn bij slecht functionerende Thomashuizen. Heel recent kregen ouders met een dochter in een Thomashuis in het noorden van het land de indruk dat na de komst van nieuwe zorgondernemers de kwaliteit van de zorg aan hun dochter achteruit was gegaan. Aan het maandbedrag van het pgb was niets veranderd. De ouders dienden een klacht in. De zorgondernemers deelden – na een mislukte bemiddeling – aan de ouders mee dat de zorgovereenkomst zou worden beëindigd “wegens een gebrek aan vertrouwen en een verstoorde relatie met de familie”. De rechter moest eraan te pas komen om deze uitzetting van de cliënte te voorkomen.
Daarop huurden de zorgondernemers een orthopedagoog in om te laten onderzoeken of de desbetreffende cliënte wel geschikt was voor bewoning van het Thomashuis. Zonder de ouders en de cliënte daarover te informeren concludeerde deze orthopedagoog dat de cliënte niet geschikt was om in het Thomashuis te blijven. Hiertegen tekenden de ouders beroep aan bij het college van beroep van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen. Dit college concludeerde dat de orthopedagoog de grenzen van collegiale consultatie had overschreden.
Deze praktijkcases suggereren, ten eerste, dat de bewaking van de kwaliteit van de zorg bij de Thomashuizen niet gegarandeerd is en, ten tweede, dat de informatie over de kwaliteit van de verleende zorg door het Thomashuis tekort kan schieten.
Als het voor ouders moeilijk is de kwaliteit van de zorg rechtstreeks waar te nemen, kan de financiële huishouding van een Thomashuis hen indirect informatie geven over de omvang van de geleverde zorg en de kwaliteit van het ingezette personeel.
Een zorginstelling heeft om zorg te kunnen leveren die met publiek geld wordt gefinancierd een toelating nodig op grond van de Wet Toelatingen Zorginstellingen (WTZi). Bovendien zijn deze zorginstellingen verplicht een financiële jaarverantwoording in te leveren op de openbare website jaarverantwoordingzorg.nl, in het kader van de “maatschappelijke verantwoording en het bevorderen van een transparante zorgsector”, zoals deze site vermeldt.
De Thomashuizen blijken echter geen WTZi toelating nodig te hebben. Navraag bij de organisatie die de WTZi-toelatingen administreert, leert dat de pgb’s waarmee de Thomashuizen worden gefinancierd als individuele bestedingen van de cliënten worden beschouwd waar de cliënten zelf en dus niet de Thomashuizen voor verantwoordelijk zijn.
Dit is een rechtstreeks gevolg van de oorspronkelijke, maar inmiddels achterhaalde filosofie van het pgb dat de cliënt de regie over zijn zorg heeft. Bij een Thomashuis ligt die regie bij de zorgondernemers die, aangezien zij geen WTZi-toelating nodig hebben, de verantwoording over de zorg via de financiële verslaglegging kunnen ontduiken.
Thomashuizen staan echter niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van een franchiseorganisatie, waarbij De Drie Notenboomen (DDN) als franchisegever optreedt. De zorgondernemers sluiten met DDN een franchiseovereenkomst, waarbij zij zich binden aan de door DDN ontwikkelde zorgformules. De DDN zegt in ruil daarvoor de franchisenemers te ondersteunen door “de kwaliteit van zorg en welzijn te bewaken”.
Argo, een onderzoeksbureau voor kwaliteitsverbetering in de zorg, heeft volgens DDN de taak kwaliteit van de zorg bij de Thomashuizen te bewaken.. Volgens de website van ARGO vindt er sinds 2010 “een systematische toetsing van cliëntervaringen met de Thomashuizen” plaats. De resultaten van het laatste onderzoek onder contactpersonen bleken zeer positief. Gemiddeld was het rapportcijfer voor de Thomashuizen een 8,8.
Dit resultaat kan echter, gegeven de vermelde praktijkcases met minder functionerende Thomashuizen, niet representatief zijn voor alle Thomashuizen. Het ARGO-onderzoek geeft de ouders van cliënten dus op zijn best slechts informatie over de gemiddelde kwaliteit van de Thomashuizen, en geeft de ouders van cliënten zeker geen houvast wat de bewaking van de kwaliteit van de zorg betreft.
Als de kwaliteit van de zorg, naar het gevoel van de vertegenwoordigers van een cliënt onvoldoende is, kunnen zij zich echter ook niet tot DDN richten. Gesteund door een uitspraak van de raad van State beschouwt DDN zichzelf namelijk alleen als franchisegever en niet als een zorginstelling en voelt zich daarom niet verantwoordelijk voor het handelen van de zorgondernemers.
De Drie Notenboomen streeft als franchisegever van de Thomashuizen naar transparantie en maximale openheid, zoals op de website van DDN wordt vermeld. Desondanks geeft het DDN geen informatie over financiële verslagen van de Thomashuizen. Het zou om redenen van transparantie en openheid aangewezen zijn als DDN zelf zijn jaarverslagen volledig publiceert en aan de Thomashuizen oplegt hetzelfde te doen. Dat gebeurt echter niet.
De conclusie is dat door de wettelijke vormgeving het pgb gebruikt kan worden om de verantwoording over de besteding van zorggeld te ontlopen. De voor de hand liggende remedies zijn of om in de wet op te nemen dat kleinschalige zorginstellingen die met een pgb worden gefinancierd ook een Wtzi-toelating nodig hebben, of om, zoals ik eerder om een andere reden concludeerde, te verbieden dat deze zorginstellingen zich met pgb’s financieren.