De Centrale Raad van Beroep beantwoordt in de uitspraak van 29 juli 2015 de vraag of in wat bij of krachtens de Wmo is bepaald grondslag kan worden gevonden voor het opleggen van een reserveringsverplichting.
In zijn uitspraak van 19 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7263, heeft de Raad uit de aldaar in overwegingen 4.3 en 4.4 aangehaalde wetsgeschiedenis van artikel 4 van de Wmo afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om artikel 4, tweede lid, van de Wmo, mede in verband met inkomenseffecten, te interpreteren in het licht van de artikelen 15 en 19 van die wet. De Raad heeft in die uitspraak geoordeeld dat deze interpretatie ertoe leidt dat artikel 4, tweede lid, van de Wmo geen ruimte biedt om naast de op artikel 15 van de Wmo gebaseerde bijdrage extra financiële voorwaarden op te leggen bij het verstrekken van een voorziening in natura. De Raad heeft in zijn uitspraak van 25 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2394, de vraag beantwoord of artikel 4, eerste lid, van de Wmo, mede gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager van een individuele voorziening, ruimte biedt om diens eigen financiële middelen te betrekken bij de vraag of hij beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid. De Raad heeft toen geoordeeld dat aan de eigen verantwoordelijkheid van de burger in het kader van de Wmo substantieel betekenis toekomt bij de beoordeling van diens zelfredzaamheid. Gelet op wat in die uitspraak over de betekenis van artikel 4 van de Wmo is overwogen, kan deze niet zover gaan, dat een individuele voorziening geheel of gedeeltelijk aan de aanvrager wordt onthouden op grond van diens inkomen of vermogen. Dit zou leiden tot een doorkruising van de door de wetgever geregelde waarborgen van de artikelen 15 en 19 van de Wmo. Gemeenten zouden daardoor toch een door de wetgever niet gewenst inkomensbeleid kunnen gaan voeren.
Een verplichting tot reservering van financiële middelen voor een voorziening is onmiskenbaar een financiële voorwaarde. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wmo daarvoor geen ruimte biedt.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.
Uitspraken: ECLI:NL:CRVB:2015:2700