Onlangs bleek dat gemeenten ruim 724 miljoen euro meer uitgeven aan het sociaal domein dan begroot. De overschrijding in de jeugdzorg van ruim 600 miljoen euro is zelfs ‘onverklaard’. De bestuurders, beleidsmakers en inkopers in mijn adviespraktijk roeren zich. Weer geen tijd voor transformatie. Weer alle ballen op ‘het geld’.
Kort hierna dan vijf ‘quick wins’ die gemeenten zo in de praktijk kunnen brengen, ongeacht hun inkoop- of toegangsmodel. Ze leveren uiteindelijk geld op, zijn een opmaat naar transformatie en geven dus rust en ruimte die nodig is om echt te gaan transformeren (met als start eindelijk een keer een definitie van wat je nu eindelijk met transformatie bedoelt...
De vijf ‘quick wins’ zijn:
sluit het gat in de medische verwijsroute;
stop met problematiseren van de ‘80%’;
ga een eerlijk gesprek aan over wat een dienst mag kosten;
betaal voor samenwerking; en
stop met het managen van contracten met alle aanbieders.
1. Sluit het gat in de medische verwijsroute
Veel gemeenten denken dat zij geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de medische verwijsroute. Niets is echter minder waar. Binnen de jeugdzorg mag een gemeente de medische verwijsroute niet beperken. Iedereen moet naar een huisarts of andere verwijzer kunnen voor toegang tot jeugdzorg. Gemeenten mogen echter wel regels stellen aan de wijze waarop jeugdhulpaanbieders omgaan met inwoners die een medische verwijzing hebben gekregen. Gemeenten mogen in de verordening en de overeenkomsten met aanbieders opnemen hoe de aanbieder vaststelt wat er eigenlijk aan de hand is, welke zorg nodig is en of mensen dat (volgens het beleid van de gemeente) zelf moeten kunnen oplossen, met een voorliggende voorziening of een individuele voorziening. En in dat laatste geval wat voor voorziening en hoe lang. Door de medische verwijsroute en de gemeentelijke verwijsroute gelijk te trekken, moeten deze voortaan leiden tot gelijke uitkomsten. Anders hebben aanbieders wat uit te leggen…
2. Stop met problematiseren van de ‘80%’
Iedereen weet dat ik groot voorstander ben van het gelijkheidsbeginsel. Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld, en ongelijke gevallen naar de mate van hun ongelijkheid. In de toegang lijken gemeenten het deel na de komma te vergeten. Of je nu een gezin bent met één hulpvraag, bijvoorbeeld een autistisch kind, of een multiprobleem gezin met twintig hulpverleners, de gemeente stuurt steevast het wijkteam voor een keukentafelgesprek. En het wijkteam voert al die gesprekken ook op dezelfde manier. Met dezelfde instrumenten. En dezelfde verantwoording. Het grootste deel van de gezinnen met één hulpvraag heeft die aanpak helemaal niet nodig en zit daar vaak ook niet op te wachten. Versimpel dus de toegang tot hulp voor deze gezinnen door te stoppen met (over)problematiseren. Door deze gezinnen bijvoorbeeld via internet toegang te geven tot hulp en met een piepsysteem en steekproefsgewijs te volgen. Daarmee spelen wijkteams meer tijd, geld en energie vrij voor de multiprobleemgezinnen die wél meer aandacht nodig hebben.
3. Ga een eerlijk gesprek aan over wat een dienst mag kosten
Enkele weken geleden publiceerde ik over deze ‘quick win’ een blog. Gemeenten en aanbieders stoeien wat af over kostprijzen de afgelopen jaren. Zelf stond ik ook in de rechtszaal in een zaak die ging om ‘reële tarieven’ van hulpverlening. Gemeenten en aanbieders voeren echter het verkeerde gesprek. Gemeenten moeten op basis van wet- en regelgeving reële tarieven berekenen voor een ‘gemiddelde’ dienst (voorcalculatorisch). Aanbieders berekenen hun tarieven op de eigen werkelijke kosten (nacalculatorisch). Als zij met elkaar dan in gesprek gaan, gaat het op twee onderdelen mis: 1) het is onvoldoende duidelijk wat nu precies de dienst is en 2) partijen miskennen het onderscheid tussen voorcalculatorisch en nacalculatotisch. Gemeenten en aanbieders kunnen dus beter eerst duidelijk de diensten definiëren, daarna vaststellen wat gemeenten daarvoor willen betalen (voorcalculatorische berekening) om op basis van de nacalculatorische berekening van de aanbieder de afwijkingen te zien. De clou is dán om niet alleen met elkaar in gesprek gaan over die afwijkingen, maar oplossingen ervoor te verzinnen (bijvoorbeeld: kan de gemeente vastgoed overnemen, kan de gemeente ruimte geven voor personeelsafbouw, et cetera).
4. Betaal voor samenwerking
Eén van de doelen van de decentralisatie was dat aanbieders meer zouden gaan samenwerken. Altijd weer (en nog steeds) lezen wij over voorbeelden van gezinnen met twintig hulpverleners die langs elkaar heen werken. Dit zijn altijd maar een paar gezinnen, maar financieel leggen ze een groot beslag op de gemeentelijke begroting. Laat staan dat het gebrek aan samenwerking zorgt voor frustratie bij gemeente, aanbieders en niet in de laatste plaats de gezinnen zelf. Mijn vraag aan enkele professionals - niet de bestuurders - was een keer: hoe komt het nu dat jullie zo slecht samenwerken? Het antwoord was verrassend: we kunnen ‘samenwerking’ nergens wegschrijven! Deze professionals moesten dus activiteiten die samenvallen met samenwerking doen in hun eigen tijd. De oplossing is simpel: maak als gemeente dat professionals dit niet meer hoeven doen in hun eigen tijd. Maak er dus een dienst van waarvoor aanbieders kunnen factureren. Dit heeft twee voordelen: 1) je betaalt niet meer voor ‘samenwerking’ als onderdeel van overhead/productiviteit in alle diensten (ook als aanbieders dus niet hoeven samenwerken [zie quick win 2 en 3]) en 2) ‘samenwerking’ komt voor daar waar het nodig is omdat professionals het niet meer hoeven doen in hun eigen tijd.
5. Stop met het managen van contracten met alle aanbieders
Tot slot, de pareto-regel geldt niet alleen in de toegang, maar ook in de uitvoering. 20% van aanbieders leveren 80% van diensten. Dat was zo, is zo en zal zo zijn. De functie ‘contractmanager sociaal domein’ bestaat nog niet zo lang. Deze functie krijgt dus nog vorm en vaak moeten gemeenten de juiste mensen nog vinden en trainen. Tot die tijd is het niet slim om élke aanbieder op dezelfde manier te managen. Een grote aanbieder met 100 miljoen omzet binnen je gemeente is voor je contractmanagement belangrijker dan een zelfstandige met drie cliënten. Voor de individuele cliënten zijn deze aanbieders gelijk in hun waarde, voor de gemeente niet. Maak dus een pareto analyse, manage de 20% per kwartaal, maar werk bij de 80% met een piepsysteem en een steekproefsgewijze controle. De schaarse contractmanagers kunnen dan hun tijd, geld en energie besteden aan de belangrijkste spelers in het sociaal domein, zonder dat je als gemeenten helemaal afhankelijk bent van die grote spelers (geen monopolisten) of inwoners in de weg zit (door de 20% niet meer te contracteren).