De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich op 16 augustus jl. tweemaal uitgesproken over de informele pgb-tarieven in het sociale netwerk binnen de Wmo en Jeugdwet. Deze uitspraken hebben consequenties voor het beleid van gemeenten.
De uitspraken van de CRvB gaan over de tarieven die gemeenten hanteren voor persoonsgebonden budgetten (pgb’s) in het kader van sociaal netwerkondersteuning. Deze tarieven, meestal vastgesteld op basis van het minimumloonniveau, zijn door de Raad als onverbindend verklaard in gemeenten Etten-Leur en Gemert-Bakel. Verwacht wordt dat dit zich uitstrekt naar vrijwel alle gemeenten in Nederland.
De CRvB stelt dat gemeenten voor het bedrag van een pgb, waarmee een persoon uit het sociale netwerk wordt ingehuurd, volgens de regels moeten uitgaan van de volgende tarieven:
Bij huishoudelijke hulp: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
Bij begeleiding: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
De VNG gaat zich buigen over deze uitspraken. We vinden het onderscheid onduidelijk tussen het tarief voor een informele, niet gediplomeerde hulp en een beroepskracht. De CRvB gaat daar niet op in. De wetgever maakt naar onze mening wel onderscheid tussen de beloning van een beroepskracht en een informele hulp. In het derde lid van artikel 5.4. Uitvoeringsbesluit Wmo staat dat de kosten van de beroepskracht een van de kostprijselementen vormen waarop de reële prijs voor een dienst moet worden gebaseerd. Een informele hulp is over het algemeen geen beroepskracht.
De gevolgen voor gemeenten van de beide uitspraken laten zich aanzien: hogere kosten voor gemeenten omdat het pgb voor informele hulp zeer waarschijnlijk duurder wordt en vrees voor aanzuigende werking op het pgb voor informele hulp omdat dit financieel aantrekkelijker wordt.
De uitspraak geldt niet met terugwerkende kracht voor alle al toegekende pgb’s voor informele hulp, maar bestaande budgethouders kunnen de gemeente wel gaan verzoeken om het tarief aan te passen. De Jeugdwet kent eenzelfde soort bepaling over het tarief voor informele hulp als de Wmo en de kans is groot dat de uitspraken ook gaan gelden voor het informele pgb in de Jeugdwet.
De VNG en het ministerie van VWS onderzoeken wat de implicaties zijn van de uitspraken van het CRvB. De VNG adviseert gemeenten om bij nieuwe casussen te handelen in lijn met de uitspraken van de CRvB.