Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Het pgb is een instrument voor zorgaanbieders geworden

Het is dit jaar 25 jaar geleden dat het persoonsgebonden budget (pgb) werd ingevoerd. In die kwart eeuw heeft het pgb zich gemanifesteerd als een uitgelezen manier om de keuzevrijheid van zorgbehoevenden te waarborgen, maar heeft het ook kritiek te verduren gehad. In deze vijfdelige serie over 25 jaar persoonsgebonden budget richten we ons op de vraag hoe het pgb zich in de verschillende zorgdomeinen heeft ontwikkeld. Vandaag het tweede deel: emeritus hoogleraar Harrie Verbon bespreekt waarom er weinig reden is om die 25 jaar te vieren. De voordelen van een pgb in de Wmo en Wlz zijn langzaam weggedreven van pgb-houder naar zorgaanbieder.

2 oktober 2020

Het persoonsgebonden budget (pgb) bestaat 25 jaar. Het lijkt mij geen tijd voor een feestje. Bij de invoering van het pgb was het idee dat als de zorgvrager zelf zorg inkoopt, hij de regie over zijn zorg krijgt en zorgaanbieders gedwongen zijn zich meer naar zijn wensen te plooien. Het pgb sloot aan bij liberale ideeën om meer marktwerking in de zorg toe te laten: als de vraag zich vrij kan uiten, moeten zorgaanbieders daarop reageren. Het lijkt echter meer en meer andersom te zijn: zorgaanbieders zien in het pgb een handige manier om hun zorgaanbod te financieren zonder zich al te veel verplichtingen op de hals te hoeven halen, en zorgvragers moeten zich aanpassen aan het aanbod dat voorhanden is.

Organisatie van het pgb-stelsel

Sinds 2015 kan een pgb worden aangevraagd bij vier verschillende regelingen. Allereerst geldt dat voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij de Wlz gaat het om mensen die langdurig toezicht en/of zorg nodig hebben. Voor zover het om mensen met ernstig verstandelijke beperkingen gaat zal een pgb niet door henzelf, maar door een vertegenwoordiger moeten worden aangevraagd en beheerd.

Ten tweede kan een cliënt voor dagbesteding en begeleiding terecht bij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of, ten derde, bij de Jeugdwet die door gemeenten worden uitgevoerd. Bij de Wmo is het doel om cliënten met een beperking zo veel als mogelijk te ondersteunen bij het participeren in de samenleving, met als ultieme doel om mensen zelfredzaam te maken. Ten vierde kan men voor extramurale verpleging en verzorging terecht bij zorgverzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Wij gaan het hier alleen hebben over het pgb in de Wlz en de Wmo. Een aanvraag voor een pgb in het kader van deze regelingen kan gedaan worden door de cliënt zelf of door een vertegenwoordiger van de cliënt. In het laatste geval zal de geldgever zich ervan moeten vergewissen of de vertegenwoordiger het belang van de cliënt voldoende dient (en niet het eigen belang) en of de vertegenwoordiger voldoende in staat is de kwaliteit en hoeveelheid zorg die de cliënt ontvangt, waar te nemen. Bovendien zal nagegaan (moeten) worden of de cliënt of diens vertegenwoordiger in staat is het pgb-budget zelf te beheren. De eisen waar een pgb-houder aan zou moeten voldoen staan inmiddels in een door het Rijk opgestelde checklist.1)

Ontwikkeling van de uitgaven pgb bij Wlz en Wmo

In de onderstaande tabellen wordt voor de Wlz en de Wmo de totale uitgaven en de uitgaven aan pgb’s in miljarden euro’s weergegeven vanaf 2015 tot en met 2019. Hierbij dient vermeld te worden dat vooral voor de Wmo consistente data over de met pgb gefinancierde zorg moeilijk in openbare bronnen te vinden zijn. De gegevens in de tabel voor de Wmo moeten daarom met enig voorbehoud worden geïnterpreteerd.

Met dit voorbehoud in gedachten kan er een opvallende ontwikkeling in de tabellen worden waargenomen. Bij de Wlz neemt zowel het absolute bedrag dat met een pgb wordt besteed toe, evenals het aantal toekenningen en het bedrag per toekenning. Daarnaast neemt ook het aandeel van het pgb in de totale uitgaven aan Wlz-zorg toe, namelijk van 6,7% naar 9,1%.

Bij de Wmo neemt echter zowel het aantal toekenningen als het bedrag dat met pgb’s wordt besteed tot 2019 af. Het bestede bedrag per pgb blijkt tot 2019 af te nemen, waarna er in 2019 een forse stijging optreedt. Dit weerspiegelt zich in het aandeel van het pgb in de totale uitgaven aan Wmo-zorg: dat daalt fors van 14,9% in 2015 tot 8,6% in 2018, waarna er in 2019 een lichte stijging naar 9,1% optreedt.

Hierna wordt geprobeerd voor deze ontwikkeling een verklaring te vinden.

Wlz

2015

2016

2017

2018

2019

Besteed pgb

€ 1,274

€ 1,566

€ 1,753

€ 1,875

€ 2,099

Aantal toekenningen

32.740

38.510

39.820

42.070

45.079

pgb per toekenning*

€38.912

€40.665

€44.023

€ 44.569

€46.563

Totaal Wlz

€ 18,906

€ 19,336

€ 19,833

€ 21,193

€ 22,978

Aandeel pgb in totaal

6,7 %

8,1 %

8,8 %

8,9 %

9,1 %

Bron: De gegevens komen voor een deel uit de Monitor langdurige zorg van het ministerie van VWS en voor een ander deel van open data van het CBS. *Het betreft in deze rij feitelijke euro’s, de overige eurobedragen in de tabel zijn in miljarden euro’s.

Wmo

2015

2016

2017

2018

2019

Besteed pgb

€ 0,674

€ 0,500

€ 0,443

€ 0,421

€ 0,470

Aantal toekenningen

75.880

60.640

55.340

51.220

49.522

pgb per toekenning*

€ 8.882

€ 8.245

€ 8.005

€ 8.219

€ 9.490

Totaal Wmo

€ 4,534

€ 4,556

€4,597

€4,918

€ 5,213

Aandeel pgb in totaal

14,9 %

11,0 %

9,6 %

8,6 %

9,0 %

Bron: Gegevens over de Wmo en dan vooral het deel dat met pgb wordt gefinancierd zijn moeilijk te vinden. Gegevens over het besteed pgb zijn onderhands van de SVB verkregen. Het aantal toekenningen is afgeleid uit de Monitor langdurige zorg. De totaaluitgaven van de Wmo is gebaseerd op CBS-gegevens, waarbij het totaalbedrag voor 2019 een schatting is. *Het betreft in deze rij feitelijke euro’s, de overige eurobedragen in de tabel zijn in miljarden euro’s.

Zijn de indicaties zuinig genoeg?

De instantie die een indicatie voor de hoogte van zorg afgeeft, is bij de Wlz het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ geeft zijn indicatiebeslissing door aan het regionale zorgkantoor. De aanvrager van zorg geeft aan het CIZ en/of aan het zorgkantoor door dat hij/zij de zorg via een pgb wenst te ontvangen; het zorgkantoor beslist of een pgb past bij de zorgaanvrager. Bij de Wmo ligt zowel de indicatiebeslissing als de beslissing om een pgb toe te staan bij de gemeente.

Het CIZ (voor de Wlz) en de gemeente (voor de Wmo) fungeren als poortwachters voor het systeem. Aan hen de taak te beoordelen of de zorg voor de cliënt een publieke taak is. Voor het CIZ is daarna de bemoeienis met de zorg voorbij. Het zorgkantoor bepaalt of de budgethouder voldoende in staat is de geleverde zorg te beoordelen. Na het afgeven van een indicatie voor een pgb en het opstellen van een zorgplan voor de budgethouder is de taak van het zorgkantoor ook grotendeels voorbij. De budgethouder is vanaf dat moment zelf verantwoordelijk voor de besteding van het pgb en voor het opstellen van een zorgovereenkomst met de gekozen zorgaanbieder(s) in overeenstemming met het zorgplan dat het zorgkantoor heeft opgesteld.

Een indicatie van zorg moet alleen worden afgegeven als de aanvrager van de zorg “uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen,” zoals de Wlz het formuleert. In de Wlz worden derhalve geen redenen aangewezen waarom een aanvrager geen recht op zorg zou kunnen hebben. De Wmo geeft die redenen wel: die wet wijst zelfredzaamheid of de aanwezigheid van hulp door anderen worden expliciet aan als mogelijkheden.

De vraag of, gegeven de wetsteksten, indicaties zuinig zijn is moeilijk op basis van cijfers te beantwoorden. Wel ligt de conclusie voor de hand dat het voor het CIZ moeilijk is een reden te vinden een toekenning te weigeren. Daarbovenop komt nog dat een toekenning van zorg in de Wlz geen budgettaire consequenties heeft voor het CIZ zelf. De kosten van de zorg worden verrekend in de Wlz-premie en heeft verder geen financiële consequenties voor de zorgkantoren.

In de bovenstaande tabel zien we dat de afgelopen vijf jaar het aandeel van het pgb in de Wlz continu is gestegen, evenals het aantal toekenningen. Dat kan te maken hebben met het ontbreken van tegenwicht in de wet voor het toekennen van zorg.

De situatie bij de Wmo is anders. Iedere toekenning van zorg en een pgb heeft direct effect voor het budget van de gemeenten en dus ook voor het indicatie-orgaan als deze een expliciete link heeft met de gemeentelijke organisatie. Bovendien zijn er in de wetsteksten handvatten aanwezig om aanvragen niet toe te kennen.

Bij de Wmo is er dus meer dan bij de Wlz een prikkel om selectief te zijn bij een toekenning van zorg in het algemeen en een pgb in het bijzonder. Wat het pgb betreft zien we in de tabel dat de gemeenten kennelijk terughoudender zijn geworden bij de toekenningen, zodat het aandeel van het pgb in het totaal van de Wmo is afgenomen.

Vrije keuze van besteding pgb kan tot misbruik leiden

Het pgb gaf de cliënt niet alleen de mogelijkheid om tussen professionele zorgaanbieders te kiezen, maar ook om voor de hulp van familieleden of vrienden te betalen. Dit laatste gebruik van het pgb is tot op de dag van vandaag controversieel. De bezwaren tegen het gebruik van het pgb voor de betaling van persoonlijke relaties is minstens tweeërlei. Op de eerste plaats wordt daardoor van een emotionele band een professionele band gemaakt, hetgeen bijna per definitie onmogelijk is. Voor zo’n professionele relatie ontbreekt immers de vereiste distantie die soms nodig is bij een relatie tussen een cliënt en de zorgverlener (zie: Peters, 20202)). Op de tweede plaats ligt bij deze toepassing oneigenlijk gebruik en misbruik van pgb-gelden op de loer.

De voorbeelden van oneigenlijk gebruik haalden geregeld de kranten. Zo was er een scholier uit Hilversum die 1.100 euro per maand kreeg om voor zijn oma te zorgen. Er was het verhaal van een man die beweerde elke dag een familielid in Bussum te verzorgen, hoewel hij 165 kilometer verderop in België woonde en ook nog eens geld inde van twee andere mensen met een pgb. Er was een vijftienjarig meisje dat met de zorg voor haar zus 6.448 euro per maand verdiende maar tegelijkertijd zelf een pgb aanvroeg omdat ze hulpbehoevend zou zijn.

De SVB moest fraude tegengaan

Om dergelijke vormen van misbruik tegen te gaan werd vanaf 1 januari 2015 het zogenaamde trekkingsrecht ingevoerd, waarbij de Sociale VerzekeringsBank (SVB) een leidende rol ging spelen. De SVB keert de gedeclareerde zorgbetalingen uit, maar mag dat alleen doen aan zorgverleners die een zorgovereenkomst met de cliënt hebben. Het pgb werd als gevolg daarvan niet meer op de bankrekening van de budgethouder gestort. De SVB betaalt na ontvangst van een declaratie van de budgethouder de zorgverleners zelf.

Het idee achter het trekkingsrecht, waarbij de SVB de betalingen vanuit het budget van de budgethouder verricht, is dat het nu eenvoudiger is om misbruik en fraude tegen te gaan. De SVB controleert immers de declaraties op basis van de zorgovereenkomst.

Er is echter wel een kanttekening te plaatsen bij de rol van de SVB als fraudebestrijder. De controle van de SVB is namelijk puur formeel en gebaseerd op papier. De SVB gaat bijvoorbeeld niet na of de zorg die volgens de zorgovereenkomst geleverd had moeten worden ook daadwerkelijk geleverd is. Het is niet de taak van de SVB om op locatie zorgaanbieders te monitoren. Zo bezien is de keuze om de SVB de declaraties te laten controleren niet een erg gelukkige keuze.

Het pgb niet als ondersteuning van de vraag, maar van het aanbod

Het oorspronkelijke idee van het pgb was dat pgb-houders door hun budget in staat waren zorgaanbieders zich naar hun wensen te laten richten. Zoals de ambtelijke werkgroep ‘Beheersinstrumentarium Zorguitgaven’ (BZ) in 20173) echter opmerkte is het pgb in de loop der tijd steeds meer anderen dan alleen de pgb-houder gaan dienen. De BZ zag dat het pgb voor zorgaanbieders als financiering voor hun aanbod was gaan dienen, en als bron van verdiensten voor bemiddelaars en ondersteuners.

Het gevolg hiervan is dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger de regie over zijn zorg steeds meer is kwijtgeraakt. Een treffend voorbeeld betreft de ouderinitiatieven voor kleinschalige woonvormen die geschikt zijn voor hun jongvolwassen kinderen met een lichamelijk en/of geestelijke beperking. Het SCP-rapport ‘Net als thuis’4) over dergelijke initiatieven schetst de situatie dat de ouders ‘de baas’ blijven over de zorg. Als in dat geval de zorgaanbieder niet doet wat ouders vragen, zijn ouders in de positie om het contract op te zeggen en een andere zorgaanbieder in te huren.

Als deze ouderinitiatieven echter worden getransformeerd tot een franchise-organisatie met een centrale franchise-gever, zoals is gebeurd bij de zogenaamde Thomashuizen, raken de ouders grotendeels de regie kwijt. Het zijn dan niet langer de ouders die het contract met de zorgaanbieder kunnen opzeggen, maar het is eerder andersom: de zorgaanbieders kunnen het contract met de ouders opzeggen.

Het is dan de omgekeerde wereld geworden. De cliënt vraagt een pgb aan – bijvoorbeeld bij een zorgkantoor – en als deze wordt toegewezen levert de cliënt zijn pgb in bij de zorginstelling. De zorginstelling neemt dan de regie over. Weliswaar hebben de cliënten, of eigenlijk hun vertegenwoordigers − vaak familieleden − een zorgovereenkomst met de zorgaanbieders. Deze zorgovereenkomst kan echter in algemene termen omschreven zijn, zodat de cliënten of hun vertegenwoordigers moeilijk kunnen nagaan of de zorg die gegeven wordt voldoet aan de zorgovereenkomst.

Het gaat hier veelal om zorg voor verstandelijk of lichamelijk beperkte jongeren of ouderen. Deze zorg wordt dus geleverd in het kader van de Wlz. Dit feit kan mede een verklaring vormen voor het toenemende aandeel van pgb’s in de Wlz.

Zorginstellingen kunnen met pgb’s verantwoording over de zorg ontlopen

Een zorginstelling heeft om zorg te kunnen leveren die met publiek geld wordt gefinancierd een toelating nodig op grond van de Wet Toelatingen Zorginstellingen (WTZi). Bovendien zijn deze zorginstellingen verplicht een financiële jaarverantwoording in te leveren op de openbare website jaarverantwoordingzorg.nl, in het kader van de “maatschappelijke verantwoording en het bevorderen van een transparante zorgsector”, zoals deze site vermeldt.

Dit geldt echter in beginsel niet voor zorginstellingen die alleen zorg met het pgb leveren. Zij hebben geen WTZi toelating nodig, omdat het pgb als individuele bestedingen van de cliënten worden beschouwd. In theorie heeft de cliënt over die individuele bestedingen zelf de regie en is er dus ook zelf verantwoordelijk voor dat die zorg ook geleverd wordt. In feite worden de cliënten bij deze zorginstellingen op dezelfde manier beschouwd als cliënten die zorg thuis geleverd krijgen.

De theorie dat de desbetreffende zorginstellingen zorg aanbieden waar de cliënt om vraagt, hoeft echter niet op te gaan, zoals we zagen. Dit is het geval als de zorginstelling de regie over de zorg impliciet of expliciet van de cliënt heeft overgenomen. Hoewel in dat geval de zorginstelling bepalend is voor de aangeboden zorg, kan de verantwoording over die zorg in ieder geval deels ontlopen worden, aangezien zij geen WTZi-toelating nodig hebben. In concreto hoeven deze zorgkantoren hun jaarstukken niet te deponeren bij het ministerie van VWS, zodat hun financiële handel en wandel niet te controleren valt voor wie dat wil.

Monitoring van de zorg door zorgkantoren en gemeenten

Als het pgb beschouwd wordt als individuele bestedingen waar alleen de cliënt zelf verantwoordelijk voor is, betekent dat automatisch dat gemeenten en zorgkantoren geen rol hebben bij het monitoren van de zorg. Vooral in situaties waar de cliënt feitelijk de regie heeft overgedragen aan de zorgaanbieder, heeft de zorgaanbieder dan vrij spel bij het aanbieden van de zorg.

Uit case-studies blijkt inderdaad dat in sommige gevallen zorgkantoren voor henzelf geen rol zien bij het monitoren van de zorg. Daarbij speelt de specificatie van de zorgovereenkomsten die cliënten met hun zorgaanbieders afspreken een rol. Deze zorgovereenkomsten worden door zorgkantoren beoordeeld. Het blijkt dat zorgkantoren soms genoegen nemen met zorgovereenkomsten waarin de afgesproken zorg niet in aantal uren is uitgedrukt. De rechtvaardiging kan zijn dat zorg immers niet alleen bepaald wordt door het aantal uren geleverde zorg, maar ook door de kwalificatie van zorgpersoneel. Als in de zorgovereenkomst echter ook de vereiste kwalificatie van het zorgpersoneel niet is omschreven, wordt de mogelijkheid voor zorgkantoren om de geleverde zorg te monitoren en te evalueren uiterst klein.

Bij het toekennen van een pgb op basis van de Wmo is het toekenningsproces en de financiële afwikkeling meer in één hand dan bij zorgkantoren. Gemeenten bepalen zelf de zorgindicatie en gaan ook zelf na of de zorgvrager in aanmerking komt voor een pgb. De zorgovereenkomst die de pgb-houder met een zorgverlener opstelt, moet door de gemeente worden goedgekeurd. De gemeente vergoedt, via de SVB, de geleverde zorg.

De gemeente krijgt echter niet de declaraties onder ogen en kan dus, evenmin als de zorgkantoren, via de declaraties nagaan of de verleende zorg in overeenstemming is met de zorgovereenkomst. De gemeente heeft bovendien geen direct contract met de zorgaanbieders die pgb-zorg aanbieden zodat de feitelijke geleverde zorg buiten het gezichtsveld van de gemeente valt. Dit is nog een extra reden waarom het toekennen van een pgb niet aantrekkelijk is voor de gemeente. Dit zou ook mede een reden voor de toegenomen terughoudendheid van de gemeenten kunnen zijn bij het inzetten van pgb’s, die blijkt uit de bovenstaande tabel. Sommige gemeenten houden overigens op geregelde tijden evaluatiegesprekken met de cliënten en/of hun vertegenwoordigers over hun zorgbehoefte. Op deze wijze kunnen gemeenten indirect de zorgaanbieders alsnog evalueren.

Monitoring van de zorg door de IGJ en de NZA

Naast de gemeenten en zorgkantoren hebben ook de Inspectie van de Gezondheidszorg en de Jeugd (IGJ) en de Nationale ZorgAutoriteit (NZA) een rol bij het beoordelen van geleverde zorg. Voor alle zorgverleners en zorgaanbieders werkzaam op het terrein van de Wlz geldt de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Op grond van deze wet is de IGJ gerechtigd om onderzoek te doen naar de kwaliteit van de zorg. Dat onderzoek kan ook betrekking hebben op niet WTZi-instellingen, zoals kleinschalige woonvormen die met het pgb worden gefinancierd. Op de site van de IGJ kan men nagaan hoe zo’n onderzoek eruit ziet. Bij een bezoek aan een instelling loopt de IGJ doorgaans een lijst af met onderwerpen en vinkt af of deze onderwerpen in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. Men moet dan denken aan onderwerpen als: “is er een medicatiebeleid?”, “zijn er zorgplannen?”, “is er een klachtenregeling?”, enzovoorts. Deze lijst wordt ‘afgevinkt’ en bij een onvoldoende aantal vinkjes, kan de IGJ een zorgaanbieder (of een zorgverlener) verbeteringstrajecten opleggen. Deze kunnen dan later opnieuw onderworpen worden aan een onderzoek door de IGJ.

Uit de voorbeelden blijkt dat de IGJ niet zozeer toetst of de kwaliteit van de feitelijk geleverde zorg in orde is, maar eerder of er aan de randvoorwaarden voor kwalitatief goede zorg is voldaan. Als aan die randvoorwaarden is voldaan, wil dat nog niet zeggen dat de kwaliteit van de zorg in orde is. Omgekeerd kan men zeggen dat als aan de randvoorwaarden niet voldaan is, het onwaarschijnlijk lijkt dat de zorg van kwalitatief voldoende niveau zal zijn.

Een negatief rapport van de IGJ geeft daarom voldoende reden tot zorg. Zo lezen we in een rapport5) over de kwaliteit van de Thomashuizen dat daar “onvoldoende voldaan [wordt] aan een systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van zorg”. Soortgelijke kwalificaties zijn ook te lezen in rapporten over Stepping Stones, een organisatie die zorgvilla’s voor demente ouderen runt en de zorg financiert via een ‘pakket thuis’6), dat in feite een soort pgb is.

De NZa houdt eveneens toezicht op de zorgsector, maar lijkt zich niet zozeer te concentreren op de kwaliteit van de zorg. Een belangrijkere taak ziet de NZa voor zichzelf weggelegd bij het beoordelen van concentraties in de zorg, zie daarvoor de website van de NZa.

Enkele conclusies en aanbevelingen

Voor zorginstellingen die alleen of voornamelijk pgb-zorg aanbieden is het pgb meer en meer een instrument geworden om er hun aanbod mee te kunnen financieren. De zorgvrager past zich daarbij meer bij de zorgaanbieder aan dan andersom. Aangezien het pgb als individuele besteding wordt gezien ligt de verantwoording van de besteding van het budget bij de cliënt en niet bij de zorginstelling. Zowel de hoeveelheid geleverde zorg als de kwaliteit van de zorg blijven daardoor onder de radar.

Dit hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat de zorg ondermaats is, maar wel dat er geen garantie op goede zorg is. Die garantie kan daarom ook niet gegeven worden, omdat wat de evaluatie van de zorg door diverse instituties (SVB, gemeenten, zorgkantoren, IGJ en NZA) betreft gaten kunnen worden waargenomen. De prikkel om de geleverde pgb-zorg te evalueren, lijkt het grootste te zijn bij de Wmo omdat de gemeenten direct budgettaire effecten van het toekennen van zorg ondervinden. Voor de andere instituties is dat niet het geval.

Een andere conclusie is omdat de kwaliteit van de geleverde pgb-zorg voor de gemeenten moeilijk te regelen is, zij daarom minder pgb’s lijken toe te kennen. Voor de zorgkantoren geldt dat niet.

Er is door ondergetekende geen onderzoek gedaan naar de mate waarin het aanbod in plaats van de vraag bepalend is geworden voor de pgb-zorg. Mijn indruk is dat de kwantitatieve omvang van de overheersing van het aanbod substantieel is. Als men de vraag weer dominant zou willen maken in de pgb-zorg, ligt het voor de hand om voortaan te verbieden dat verblijf in instellingen met een pgb kan worden gefinancierd, zoals ik eerder voorstelde7).

Een minder vergaande aanbeveling, die ik eerder op deze website8) deed, is om ook zorginstellingen die alleen pgb-gefinancierde zorg leveren onder de WTZi te laten vallen. Dat lost niet alle in dit blog besproken problemen op, maar verplicht de instellingen wel om hun financiële rekeningen openbaar te maken, zodat er in ieder geval een minimale toets op de kwaliteit van de geleverde zorg van de instellingen mogelijk is.

Op 22 april geeft advocaat Renske Imkamp de cursus Het persoonsgebonden budget in het sociaal domein.

Meer weten over het persoonsgebonden budget? Lees dan verder in het dossier PGB.

Dit artikel is het tweede deel in de zesdelige serie '25 jaar PGB'. Benieuwd wanneer we het volgende deel publiceren?

  • 28-09: Het pgb: 25 bewogen jaren (met Aline Molenaar & Paul van Trigt)

  • 02-10: Het pgb is een instrument van zorgaanbieders geworden (Met Harrie Verbon)

  • 12-10: Het pgb in de Zorgverzekeringswet (Aline Molenaar)

  • 16-10: PGB2.0: Van gebruikersportaal naar opschudden stelsel (met Henk Plessius)

  • 23-10: Het pgb in de Jeugdwet - betaalde hulp uit het sociaal netwerk onder druk (met Renske Imkamp)

  • 30-10: Het pgb in de komende twintig jaar (met Guus Schrijvers)

1) https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/documenten/brochures/2019/06/26/handreiking-voor-toetsing-op-minimale-pgb-vaardigheid
2) https://www.binnenlandsbestuur.nl/sociaal/kennispartners/stimulansz/mantelzorgers-in-loondienst-een-onmogelijke.13874245.lynkx
3) https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2017Z04758&did=2017D09771
4) https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/04/01/net-als-thuis
5) https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2019/10/08/igj-thomashuizen-bieden-huiselijke-en-persoonsgerichte-zorg-maar-sturing-op-kwaliteit-moet-beter
6) https://www.zorginstituutnederland.nl/Verzekerde+zorg/leveringsvormen-instelling-vpt-mpt-en-pgb-Wlz
7) https://www.sociaalweb.nl/blogs/de-drie-notenboomen-en-thomashuizen-moeten-aan-de-wet-toelating-zorginstellingen-voldoen
8) https://www.socialevraagstukken.nl/verbied-dat-zorgaanbieders-als-thomashuizen-zich-door-pgbs-laten-financieren/

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.