De afgelopen jaren is de positionering van de algemeen medische zorg (of: aanvullende zorgvormen) (1) in de Wet langdurige zorg (Wlz) onderwerp van discussie geweest. In 2017 heeft het Zorginstituut Nederland een advies uitgebracht over de positionering van de algemeen medische zorg binnen de ouderenzorg en gehandicaptenzorg. De kernboodschap van dit advies luidde om bij institutionele zorg alle behandelingen en aanvullende zorg ten laste van de Wlz te brengen. De reden daarvan is vooral dat de doelgroep (de meest kwetsbaren) is aangewezen op integrale, interdisciplinaire zorg. Om te waarborgen dat deze cliënten de zorg krijgen waarop ze zijn aangewezen, moet het historisch gegroeide onderscheid tussen verblijf met behandeling en verblijf zonder behandeling verdwijnen. Dit zou de duidelijkheid voor de cliënt moeten verbeteren en de uitvoering eenvoudiger maken.
Significant Public voerde onderzoek uit naar de huidige uitvoeringspraktijk en de uitvoeringsconsequenties van het advies van het Zorginstituut Nederland. In 2021 kregen cliënten met een psychische stoornis die zijn aangewezen op permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, toegang tot de Wlz en brachten wij ook de uitvoeringsvarianten en uitvoeringsconsequenties van het advies van het Zorginstituut Nederland voor de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)-doelgroep in kaart. Het onderzoek richtte zich zowel op de (grote) geïntegreerde GGZ-aanbieders als instellingen voor beschermd wonen.
Op basis van onder andere de onderzoeken van Significant Public heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) besloten om het pakketadvies over algemeen medische zorg in de Wlz níet op te volgen. De minister van VWS informeerde de Tweede Kamer op 11 april 2019 dat hij geen opvolging geeft aan het advies om aan alle Wlz-cliënten bij institutionele zorg een integraal pakket behandeling vanuit de Wlz te verstrekken. De belangrijkste bezwaren waren het risico op verslechtering van de toegankelijkheid artsenfunctie, het inperken van de keuzevrijheid voor cliënten en onduidelijkheid over de doelmatigheid van de behandelfunctie binnen de Wlz.
In het coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' heeft het kabinet aangekondigd om de aanvullende zorgvormen (met uitzondering van tandheelkundige zorg) voor Wlz-cliënten onder te brengen in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Op dit moment bepaalt de plaats waar de Wlz-verzekerde de zorg ontvangt de inhoud van het verzekerde pakket. Gezien het uitgangspunt dat verzekerden recht hebben op een eenduidig pakket aan verzekerde Wlz-zorg, wordt het huidige verschil in aanspraak als onwenselijk beschouwd. Het onderbrengen van de aanvullende zorgvormen in de Zvw maakt de zorg overzichtelijker voor cliënten, zorgaanbieders en Zvw-behandelaars en neemt de huidige pakketverschillen weg. Ondanks dat de meeste betrokken partijen voor het wegnemen van de pakketverschillen zijn, leidt dit voornemen tot weerstand.
Het voornemen om de aanvullende zorgvormen onder te brengen in de Zvw riep reactie op van onder andere de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO). Orthopedagoog-generalist Matthijs Heijstek van NVO schreef hierover in NRC. "Behandeling moet in de langdurige zorg een vanzelfsprekend onderdeel kunnen zijn van de dagelijkse zorg. De plannen van het kabinet voor deze sector zijn niet doordacht en zullen leiden tot grote schade." Wanneer het onder de Zvw valt, dreigt expertise van behandelaars zoals orthopedagogen, als dagelijks onderdeel van de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking weg te vallen, betoogt Matthijs Heijstek.
De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) kopt: “Voornemen om behandeling over te hevelen naar Zorgverzekeringswet is zeer zorgwekkend. Het karakter van behandeling in de langdurige gehandicaptenzorg past niet bij hoe de Zvw is opgezet. Behandeling in de gehandicaptenzorg binnen de Wlz is gericht op kwaliteit van bestaan, en heeft een levenslang, levensbreed en langdurend karakter. Daarbij is behandeling een combinatie van behandeling en begeleiding en wordt het multidisciplinair/interdisciplinair vormgegeven.”
De hierboven genoemde zorgen gaan over de organiseerbaarheid van de multidisciplinaire langdurige zorg die voor kwetsbare cliënten cruciaal is. Ik herken en erken de zorgen van zorgaanbieders en behandelaren over de contractering met zorgverzekeraars en het verantwoorden en registreren van uren in de Zvw, die het organiseren van multidisciplinaire zorg kunnen bemoeilijken. Tegelijkertijd denk ik dat de voorgenomen wijzigingen een ‘window of opportunity’ vormen om de zorg voor een brede groep kwetsbare mensen goed te organiseren.
De genoemde bezwaren gaan namelijk voorbij aan de vraag wat het betekent voor de bredere doelgroep kwetsbare mensen thuis. Voor Wlz-cliënten met behandeling die bij een zorgaanbieder wonen is deze multidisciplinaire zorg over het algemeen goed geregeld, maar Wlz-cliënten zonder behandeling of cliënten zonder Wlz-indicatie thuis moeten deze zorg zelf organiseren of door een mantelzorger of naaste laten organiseren. Ingeval van toenemende kwetsbaarheid schiet dit nogal eens te kort; er is dan bijvoorbeeld minder aandacht voor reguliere controle door een tandarts en of passende hulpmiddelen. Nu richt de multidisciplinaire zorg zich voornamelijk op cliënten die met een Wlz-indicatie inclusief behandeling bij een zorgaanbieder wonen. De voorgenomen wijziging dwingt de regionale samenwerkingspartijen ertoe om zich beter te organiseren voor de groep kwetsbare cliënten die thuis woont. Hiermee wordt bepaalde expertise van bijvoorbeeld de Specialist Ouderengeneeskunde (SO) en de Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) naar verwachting toegankelijker voor mensen die thuis wonen. Nu is deze expertise vaak verbonden aan de intramurale zorgaanbieder en beperkt beschikbaar in de eerste lijn.
Dit vraagt ook om een andere kijk op de zorg voor mensen in een verpleeghuis. Bepaalde basiszorg zal in de toekomst door de huisarts geleverd kunnen worden. Een voorwaarde hiervoor is wel dat de rol van huisartsen versterkt wordt en zij voldoende tijd en capaciteit beschikbaar hebben. Daarnaast is een verdere uitwerking van de taakdifferentiatie tussen huisarts en SO/AVG en de organisatie van de behandelfunctie en multidisciplinaire samenwerking in de eerste lijn van belang.
Door de multidisciplinaire samenwerking voor alle kwetsbare mensen op een vergelijkbare manier te organiseren, worden de schotten tussen wonen thuis of bij een zorgaanbieder en de ongelijkheid tussen Wlz-cliënten met en zonder behandeling weggenomen.
De vraag zou dus wat mij betreft moeten zijn: hoe zorgen we voor goede zorg voor kwetsbare mensen die in gelijke mate toegankelijk is voor iedereen, of je nu thuis woont of bij een zorgaanbieder woont? Als goede zorg voor kwetsbaren mensen (ongeacht de woonplek) het uitgangspunt is, is het niet de vraag of stelsel 1 of 2 beter past maar dan moeten we kijken of we stelsels hierop passend kunnen maken om het beoogde doel te realiseren. Daar zijn pilots of proeftuinen voor nodig. Deze experimenten en proeftuinen kunnen input opleveren voor het ontwikkelen van een nieuw, passend en toekomstbestendig stelsel. Dus hierbij de oproep aan partijen; grijp dit moment aan om de zorg voor álle kwetsbare cliënten goed te organiseren.
Onder aanvullende zorgvormen valt het volgende: huisartsgeneeskundige zorg, farmaceutische zorg, paramedische zorg, hulpmiddelen en tandheelkundige zorg.