Om invulling te geven aan de inclusieve arbeidsmarkt en er zorg voor te dragen dat er steeds meer groepen die nu aan de kant staan mee gaan doen is meer nodig dan traditionele re-integratieactiviteiten. Er zijn in Nederland minder banen dan er mensen beschikbaar voor de arbeidsmarkt zijn. En voor de banen die er zijn worden competenties gevraagd die door de mensen die een baan zoeken lang niet altijd ingevuld kunnen worden. In dit artikel wordt ingegaan op de oorzaak en ook op enkele creatieve initiatieven die wellicht het tij kunnen keren.
Jaren terug presenteerde ik voor een werkgroep van de gemeenteraad van de gemeente waar ik toen werkte het nieuwe arbeidsmarktbeleid dat wij ontwikkeld hadden. Vanuit de werkgroep kwam de vraag hoe het zat met de concurrentie op de arbeidsmarkt. Was er sprake van verdringing? Mijn antwoord was dat dat de bedoeling was, dat ik dat zag als mijn opdracht. Er is nu eenmaal sprake van een arbeidsMARKT, waar wetten van vraag en aanbod gelden.
Wat sociale diensten in het kader van re-integratie met mensen doen was juist bedoeld om hen concurrerend te maken. Om ervoor te zorgen dat wanneer er een plaats vrij komt op de arbeidsmarkt dat die ingevuld kan worden door één van onze kandidaten. En dat betekent dat iemand anders die baan niet krijgt. En omdat die arbeidsmarkt steeds flexibeler wordt, zeker onderaan het loongebouw, liggen concurrentie en verdringing vlak bij elkaar.Want omdat mensen in uitzendbaantjes steeds maar korte tijd werken, moeten ze regelmatig op zoek naar een nieuwe betrekking. En dan kan het zo maar zijn dat de keuze van een werkgever een keer niet op hen valt. Concurrentie en verdringing liggen wat dat betreft dicht bij elkaar.
Al discussiërend kwamen we tot de conclusie dat er iets nog erger was dan die concurrentie en de eventuele verdringing. En dat was niets doen. Want dat zou betekenen dat je de boodschap gaf dat je voor die groep mensen geen perspectief zag. Dus bleven we mensen ondersteunen bij hun concurrentie met werkenden, schoolverlaters, arbeidsmigranten en andere werkzoekenden die op die arbeidsmarkt hun plaatsje zochten.
Iets daarna verscheen het rapport van de commissie de Vries ‘Werken naar Vermogen’. In dit advies, over de toekomst van de sociale werkvoorziening, wordt gepleit om mensen zoveel mogelijk mee te laten doen op de reguliere arbeidsmarkt in plaats van hen apart te zetten in beschermde werkomgevingen. Dat is beter voor de mensen maar ook beter voor de rijksfinanciën. Mensen die eerst in een uitkering zaten gaan zo ook een deel van hun inkomen zelf verdienen.
Inmiddels is op basis van die gedachte dat iedereen mee moet doen de Participatiewet ontstaan. En met de Quotumwet en de Banenafspraak lijkt ook de vraagzijde deze keer betrokken. In elk geval voor de 125.000 plekken die via de Banenafspraak vervuld gaan worden. Maar na een voorspoedig begin met het vervullen van deze banen lijkt het inmiddels toch moeilijk om die plekken blijvend bezet te houden. En hoewel het om 125.000 structurele arbeidsplaatsen gaat, blijkt dat die toch vaak via flexibele constructies zoals detacheringen ingevuld worden.
De gang van zaken rond de Banenafspraak heeft laten zien dat het niet eenvoudig is om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt blijvend op de arbeidsmarkt te krijgen. Ook niet wanneer er regelingen zijn zoals de loonkostensubsidie in de nieuwe Participatiewet die werkgevers moet compenseren voor een eventueel tekort aan arbeidsproductiviteit. Wanneer het blijvend niet lukt om een structureel plekje voor deze mensen op de arbeidsmarkt te vinden, hoe zit het dan met het perspectief van deze groep potentiële werknemers?
De sleutel lijkt te zitten in het creëren van banen die passen bij de mensen waar het om gaat. Waar ze een blijvende meerwaarde kunnen zijn. De meerwaarde van een werknemer wordt op de arbeidsmarkt zichtbaar wanneer hij meer waarde toevoegt dan dat hij kost. En dat moet het uitgangspunt zijn wanneer je mensen blijvend uit de uitkering wilt hebben. En omdat die banen er nu niet zijn, moeten die gemaakt worden. En zo gemaakt worden dat ze de economische waarde van de mensen die ze gaan vervullen zo ten gelde maken dat die voor langere tijd werk garanderen.
Het creëren van werk is niet iets wat gemeenten in hun repertoire hebben. Hun inspanningen richten zich vooral op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Met de Participatiewet komen er wel zaken als jobcarving en –creation bij maar dan gaat het vooral om het aanpassen van bestaand werk aan de mogelijkheden van de werkzoekende. Om meer mensen aan de slag te krijgen is ook meer werk nodig. Het instrumentarium op het gebied van re-integratie is daar niet op ingericht en de geldstromen zijn vooral gekoppeld aan activiteiten aan die aanbodskant. Toch zijn er ook initiatieven waar vooral gekeken wordt naar de economische kant. Eén daarvan wordt hieronder verder uitgewerkt.
Uitgangspunt bij de aanpak die hieronder beschreven wordt, is dat de middelen die normaal gemoeid zijn met re-integratie nu niet alleen gebruikt worden voor het ontwikkelen van de mensen die het betreft. Maar ook ingezet worden voor het ontwikkelen van bedrijvigheid waar deze mensen in staat worden gesteld om hun brood te verdienen. Of simpeler: het ontwikkelen van werk om mensen te ontwikkelen.
Level–vijf is een organisatie die op deze wijze werkt. Ze richten zich onder andere op de middelen die beschikbaar komen uit social return on investment en die gemoeid gaan met grote overheidsopdrachten. Die middelen worden vaak door gemeenten aangewend voor projecten die in het verlengde liggen van wat ze zelf al met werkzoekenden doen. Met als enige verschil dat de plaats waar dat gebeurt nu bij de organisatie is die een overheidsopdracht heeft gekregen. Want meestal is een belangrijke randvoorwaarde voor toepassing van social return dat er sprake moet zijn van een direct verband tussen de uitvoering van de opdracht/overeenkomst, dan wel het voorwerp van het contract, en de desbetreffende social return bepaling.
Marco Hendriks gruwelt van het idee dat mensen gezien worden als een kostenpost. Als zelfverklaard economisch fundamentalist hangt hij het idee aan dat ontwikkeling investering vergt. Het ontwikkelen van mensen met re-integratiegelden of met subsidies moet volgens hem dan ook gezien worden als een investering. Het gaat bij het aan de slag helpen van mensen die het niet meteen zelf redden op de arbeidsmarkt niet om het compenseren van een gemis maar om het ontwikkelen van waarde, van economische waarde. En die waarde moet zich terug verdienen. Daarmee worden de middelen die er ingezet worden geen compensatie voor een tekort en de mensen die het betreft worden letterlijk in hun waarde gezet. De organisatie waar hij dat doet heet Level-vijf.
Marco vertelt een verhaal over een werkzoekende die hij tijdens één van zijn projecten leerde kennen. Hem werd gevraagd wat hem leuk leek om te doen. De man antwoordde dat het hem leuk leek om een boot te bouwen. Bij veel mensen die iemand ondersteunen bij re-integratie was het hier bijgebleven. Op hun lijstje van kansrijke beroepen kwam geen botenbouwer voor en concrete vacatures waren er al helemaal niet. En de man in kwestie had geen ervaring met techniek, laat staan met het bouwen van boten. Men ging de uitdaging echter aan. Omdat niemand in het project verstand had van boten werd contact opgenomen met een botenbouwer en –ontwerper. Die werd gevraagd om een boot te ontwerpen die door de desbetreffende persoon kon worden gebouwd. Nadat de botenbouwer over de achtergrond van de werkzoekende hoorde schrok hij, maar hij had al A gezegd en B moest volgen. Als eigenaar van een gevestigde scheepswerf en als ondernemer vond hij het ook een uitdaging om vanuit het simpele gegeven dat het iemand leuk leek een boot te bouwen een succes te maken. Aan het ontwerp dat hij maakte waren veel voorwaarden verbonden. Het moest simpel zijn en robuust, hij had niet te maken met een fijnbesnaarde vakman. Daarnaast was de sloep die hij ontwierp relatief goedkoop. Er waren weinig middelen beschikbaar en het moest ook nog eens worden terugverdiend. Het ontwerp werd gemaakt en de sloep gebouwd. Inmiddels waren er steeds meer mensen bij het initiatief betrokken geraakt en werden er meer sloepen gemaakt en onderhouden, werden er sloepen verhuurd en rondvaarten verkocht. Vanuit de ene werkzoekende die het leuk leek een boot te bouwen was een heuse onderneming gegroeid.
De aanpak van Level-vijf wordt onder andere gefinancierd uit SROI-middelen. Al praten ze zelf liever niet over social return on investment. Want het uitgangspunt van Level-vijf is te komen tot winst uit de onderneming die opgezet wordt. Ze spreken zelf dan ook liever over return on social investment (ROSI). Met andere woorden: het bedrijf kan winst maken wanneer het sociaal investeert. Maar daarvoor moet je wel buiten de paden denken, zoals in het geval van de boten bouwer. Level-vijf heeft inmiddels een zevental werkconcepten uitgewerkt die volgens het ROSI-principe werken.
Een van de werkconcepten is ‘Van de Bouwplaats’. Het idee is ontstaan omdat er nogal wat SROI-verplichtingen zitten op het uitvoeren van bouwprojecten. Dat zijn immers grote, dure projecten waarbij een deel van de aanneemsom ingezet moet worden voor de SROI-verplichting. Wanneer die middelen ingezet worden voor bijvoorbeeld werkervaringsplaatsen voor werkzoekenden in de bouw dan leidt dit niet altijd naar structurele arbeid. Niet zelden komt het voor dat wanneer het project voltooid is de werkplek verdwijnt. Of dat het de kandidaat niet lukt om tot het niveau te groeien dat door de bouwonderneming wordt gevraagd.
Om een zinvolle invulling aan de SROI-verplichting te geven bedacht Level-vijf ‘Van de Bouwplaats’. Marjolein is betrokken bij het project dat door een groot bouwconsortium in het kader van hun SROI-verplichting vorm wordt gegeven. Dit concept gaat uit van het hergebruik van afval dat op een werkplaats voor komt. Materiaal dat weggegooid wordt dient als basis voor het maken van nieuwe producten. Daarmee is afval geen afval maar een grondstof, een basis voor een nieuw product. Kunstenaars, ontwerpers en architecten ontwikkelen ideeën over wat er met die materialen te doen valt. De realisatie van die ideeën wordt uitgevoerd met mensen die een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Zij maken unieke ontwerpen als bureaus, bloempotten, thuiswerk-units en zo meer. Die vanwege hun unieke aard ook weer een meerwaarde voor de afnemers vormen.
De werkzoekenden die de productie ter hand nemen kunnen zichzelf rustig ontwikkelen. De ervaring is dat bedrijven eerder mensen onder hun hoede nemen, zonder dat er op voorhand een goede match is, nu de SROI-inzet niet meer in hun core-business uitgevoerd hoeft te worden. Dat is de ervaring van Marjolijn Thoma die provinciale en lokale overheden adviseert op het gebied van social return. En daar waar sociale diensten vaak gericht zijn op snelle uitstroom kunnen in projecten als ‘Van de Bouwplaats’ mensen zich richten op het ontdekken van hun eigen talenten en die tot wasdom laten komen. Het grote voordeel wanneer je zelf werk maakt bij je kandidaat is dat er altijd sprake zal zijn van een match. Maar dat betekent niet dat in deze projecten de mensen altijd lang blijven zitten. Want in de praktijk blijkt dat er regelmatig een ander perspectief ontstaat wanneer mensen bezig zijn zich te ontwikkelen. En dat mensen doorstromen naar ander werk. De plekken worden dan zoveel mogelijk weer ingevuld.
Hiermee ontstaat de meervoudige werking van de SROI-investering die een werkgever doet. Bij het ROSI-concept wordt de met de aanneemsom verplichte investering gezien als een (achtergestelde) lening. Uit de opbrengsten van het bedrijf wordt die lening weer terugbetaald. Hiermee zouden overheidsopdrachten op de langere termijn ook goedkoper kunnen worden. Bij de aanbesteding houdt de aanbieder er rekening mee dat de middelen voor SROI op termijn weer naar hem terug komen. Daarnaast verdwijnen de mensen die in het project aan de slag gaan ook uit de uitkering en komen bij het bedrijf in dienst. En er ontstaan nieuwe economische bedrijvigheid en banen voor mensen die anders moeilijk aan de bak komen.
Door in het maken van keuzes te kantelen van kosten die horen bij de arbeidsinschakeling naar investeringen die nodig zijn voor het creëren van een baan wordt een nieuw perspectief gecreëerd. Maar ook de werkzaamheden van de gemeente veranderen drastisch. Want er wordt niet alleen gewerkt aan het ontwikkelen van mensen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, maar ook aan het verstevigen van de plaatsen waar dat kan gebeuren.
Over dit artikel:
Dit artikel kwam tot stand door gesprekken die ik voerde met Marjolijn Toma en Marco Hendriks. Marjolijn Toma ondersteunt met haar bedrijf WERKINC lokale en provinciale overheden bij onder andere de werkgeversbenadering en de invulling van social return on investment (SROI). In het kader van dat laatste onderwerp is ze ook steeds met bedrijven in gesprek hoe zij op een zinvolle wijze de verplichte SROI-investering vorm kunnen geven. Marco Hendriks noemt zich economisch fundamentalist. Omdat hij steeds uitgaat van economische principes in zijn werk met mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt spreekt hij de taal van de ondernemer. Zijn bedrijf Level-vijf ontwikkelde verschillende werkconcepten die op diverse plaatsen in Nederland uitgevoerd worden. Marjolijn, Marco en ik hebben gemeen dat we het noodzakelijk vinden dat er veel meer oog voor de vraag naar arbeid nodig is, willen we verder ontwikkelen naar een inclusieve arbeidsmarkt.